Er is een huis van pantserglas
een kas zo groot, zo groot.
Een vogel vecht, alleen
verdwaald, verdwaasd, hij vliegt,
een klap, hij valt, nee biggelt als
een traan die leeft met ruis
en raas geweld, gedwongen,
willoos naar beneden.
Hij krabbelt op, hij ziet de vrijheid.
de blauwe lucht in zijn nabijheid.
Probeert, opnieuw een klap.
Wat broze botten breken
evenals zijn ogen.
Of is het meer
een floers van tranen.
Dat pantserhuis ben jij.
Die vogel dat ben ik.
In godsnaam, laat me vrij.